Don’t wanna miss anything?
Please subscribe to our newsletter
De goede voorbeelden van samenwerking ‘zouden mogelijk ook tot stand zijn gekomen zonder de gekozen bestuurlijke samenwerking’

Het rapport bevat veel statistische gegevens, grafieken en staafdiagrammen met metingen en cijfers over instroom, en doorstroom van studenten en samenwerking van docenten en onderzoekers van beide instellingen.

 

Samenwerking primair proces

Berenschot heeft onder meer aan een kleine 250 medewerkers die betrokken zijn bij onderwijs en onderzoek van UvA of HvA gevraagd in hoeverre men samenwerkt met de andere instelling. Daaruit blijkt dat bijna 70 procent ‘op geen manier samenwerkt met collega’s van de andere instelling’. Dit komt ook of wellicht vooral doordat opeenvolgende CvB’s er geen beleid op hebben gemaakt, concludeert Berenschot. ‘Als gevolg hiervan zijn het al dan niet ontstaan van samenwerkingsverbanden in initiatieven rondom onderwijs afhankelijk geweest van persoonlijk contact op de werkvloer van UvA en HvA en van persoonlijke inzet van het werkveld.’

 

Doorstroom UvA-HvA

Het vergemakkelijken van de doorstroom van ambitieuze studenten van de HvA naar de UvA was een van de belangrijke doelstellingen van de samenwerking. Van die doorstroom is maar weinig terecht gekomen, zo blijkt uit de cijfers en staat bovendien los van de bestuurlijke samenwerking: studenten die na afronding van een HvA-bachelor willen doorstromen naar het wetenschappelijk onderwijs gaan net zo makkelijk naar de VU als naar de UvA.

 

 

 

Berenschot: ‘De keuze voor een opleiding aan de UvA of VU ontloopt elkaar niet veel’. Over de gehele periode gemeten ging 12 procent van de doorstromers naar de UvA en 11 procent naar de VU. ‘De vanzelfsprekendheid van de keuze voor een vervolgopleiding aan de UvA na afronding van een HvA-bachelor is met andere woorden niet aan de orde.’

‘De cultuur is niet bevorderlijk voor de samenwerking’

Een van de doelstellingen van de bestuurlijke samenwerking was ook het bevorderen van een onderzoekscultuur aan de HvA, bijvoorbeeld door het opzetten van promotietrajecten. Bedoeling was bijvoorbeeld dat twintig procent van de HvA-docenten aan de UvA zou promoveren. Dat percentage is bij lange na niet gehaald. Van de 1800 docenten aan de HvA hadden er sinds de samenwerking aanving 360 gepromoveerd moeten zijn aan de UvA, maar het zijn er slechts 35. Berenschot: ‘Dat komt ons niet erg hoog over.’

 

Wellicht zijn er ook HvA-medewerkers elders gepromoveerd, maar dat was juist niet de bedoeling. Berenschot: ‘Ons is ook gebleken dat onderzoekers van zowel UvA als HvA samenwerking zoeken waar die inhoudelijk zinvol, maar dat is niet per se langs de lijnen van UvA en HvA.’ Extra wrang voor de HvA is bovendien dat de zogenoemde ‘promotiebonus’, het bedrag van 90.000 euro dat een instelling van het ministerie van OCW ontvangt voor elke met succes afgelegde promotie, niet naar de HvA gaat, maar naar de UvA.

 

Cultuur

Er bestaan grote cultuurverschillen tussen UvA en HvA, heeft Berenschot geconcludeerd, onder meer op basis van een groot aantal gesprekken met bestuurders, oud-bestuurders en toezichthouders. Onder hen bestuurders Sijbolt Noorda, Paul Doop, Louise Gunning, Hans van Hout en Jet Bussemaker, de toezichthouders Niek Urbanus en Inge Brakman. Ook werd gesproken met decanen en diensthoofden en bestuursstaven van UvA en HvA, die sinds de bestuurlijke fusie gezamenlijk in het Maagdenhuis werden gevestigd.

 

Over en weer werd er, constateert Berenschot ‘niet altijd respectvol over de waarde van de andere instelling gesproken’. ‘Deze cultuur is niet bevorderlijk voor de samenwerking. Tegelijkertijd kunnen we stellen dat de de weinige contacten tussen UvA en HvA niet behulpzaam zijn voor het goed begrijpen van elkaar.’

 

Het rapport van Berenschot zal de komende weken en maanden volgens een strakke tijdplanning binnen alle geledingen van UvA en HvA worden besproken en er zullen bijeenkomsten worden georganiseerd waar input kan worden geleverd op het rapport. Bedoeling is dat het college van bestuur op 15 december een beslissing over het al dan niet voortzetten van de bestuurlijke samenwerking, waarna de raden van toezicht van UvA en HvA er een beslissing over moeten nemen.