De afdelingen communicatiewetenschap en mediastudies op de UvA worden al jarenlang gezien als de beste van de wereld. Ook dit jaar voert het gezamenlijke cluster de ranglijst weer aan. Hoe kan dat?
Voor het achtste jaar op rij is de UvA in de QS World University Rankings by Subject verkozen tot de nummer 1 van de wereld op het gebied van communicatiewetenschap & mediastudies. Wat maakt deze afdelingen nu zo uniek? Folia vroeg het aan Mark Deuze van de afdeling mediastudies en Theo Araujo van de Amsterdam School of Communication Research (ASCoR), afdeling communicatiewetenschap.
Want hoe komt het nu precies dat deze afdelingen al jarenlang op de eerste plek staan? ‘Omdat we zo goed zijn,’ zegt Deuze lachend. Toch zit er meer achter: ‘Mediastudies en communicatiewetenschap zijn twee ongewoon grote afdelingen, die ooit samen één overkoepelend departement vormden,’ legt Deuze uit. ‘Van die oorspronkelijke communicatiewetenschapsafdeling zijn een aantal onderzoekers afgesplitst, die later de afdeling mediastudies zijn begonnen. Daardoor hebben beide afdelingen de mogelijkheid gekregen om zich verder te specialiseren, daar hebben we allebei van geprofiteerd.’
Deuze vervolgt: ‘De afgelopen twintig jaar is de trend geweest dat kleinere media- en communicatieafdelingen allemaal op één hoop zijn gegooid. Daardoor is het op andere universiteiten veel lastiger om zo’n departement uniform aan te sturen. Dat gaat makkelijker op een afdeling waar alle neuzen dezelfde kant op staan.’
Interdisciplinair
Volgens Araujo onderscheidt de communicatiewetenschapsafdeling zich vooral van andere universiteiten op het gebied van interdisciplinariteit. ‘Communicatie is een heel centraal thema in de maatschappelijke problemen die wij willen oplossen. Daarom richten wij ons op interdisciplinaire samenwerking, nationaal en internationaal. Door samen te werken met maatschappelijke partners maken wij onze afdeling relevanter, en krijgen we een beter inzicht in hoe communicatie er in het dagelijks leven uitziet, bijvoorbeeld in de democratie of in de gezondheidszorg. Ons PhD-programma draagt hier enorm aan bij. We zijn dan ook trots op hoe onze PhD-kandidaten, in samenwerking met onze staf, vernieuwend, relevant en innovatief onderzoek doen.’
Hoewel het pallet bij mediastudies volgens Deuze wat breder en meer divers is dan bij communicatiewetenschap, wordt er over de hele breedte van de afdeling op dezelfde manier naar media gekeken. ‘Zo’n gezamenlijk perspectief zorgt voor een gedeelde basis. Daarnaast hebben wij op de afdeling veel invloedrijke mensen rondlopen, die handboeken en referentiewerken schrijven, en internationaal pionieren in hun vakgebied.’ Hij geeft een voorbeeld: ‘Een paar jaar geleden was ik voor een lezing in Australië, en wilde ik mezelf nog even wat bijspijkeren. Tijdens een literatuuronderzoek kwam ik een paper tegen, dat was zo goed en innovatief, echt cutting edge. Toen ik keek wie de auteurs waren, kwam ik erachter dat ze gewoon bij mij op de gang werken.’
Naast de afdeling communicatiewetenschap & mediastudies scoort ook de ACTA goed op de QS ranglijst. De gezamenlijke tandheelkundefaculteit van de UvA en de VU staat op plek 3 van de wereld. Dit heeft er deels mee te maken dat tandheelkunde op de meeste universiteiten is ondergebracht bij geneeskunde.
Kritisch
Deuze liet zich in 2018 al eens kritisch uit over rankings zoals die van QS. ‘Ik sta nog altijd achter die kritiek. Er zitten hele donkere kanten aan dergelijke rankings. Denk aan studenten die enkel op basis van zo’n ranglijst naar een bepaalde stad verhuizen, zonder enige garantie dat ze daar ook echt op de juiste opleiding terechtkomen. Wij hebben regelmatig eerstejaarsstudenten uit het buitenland die eigenlijk veel beter bij communicatie blijken te passen, en vice versa, maar zo’n 18-jarige student heeft door die ranking het idee dat wij één afdeling zijn.’
Hoe komt zijn ranglijst eigenlijk tot stand? ‘Voor een deel wordt er gekeken naar objectieve maatstaven,’ legt Deuze uit. ‘Hoe vaak, en in welke tijdschriften stafleden publiceren, en hoe vaak ze worden geciteerd bijvoorbeeld. Maar een deel gaat ook over reputatie. De mate waarin collega’s wereldwijd vinden dat die gasten in Amsterdam met belangrijk werk bezig zijn dus.’ Daarbij speelt volgens Deuze het mattheuseffect een rol. ‘Wanneer je hoog staat in de ranglijst, is dat goed voor je reputatie. Doordat wij al jaren op de eerste plaats staan denken wetenschappers wereldwijd dat het bij de UvA wel goed geregeld zal zijn, terwijl ze daar helemaal geen eerstehands kennis van hebben.’
Ook Araujo heeft het een en ander op dit soort ranglijsten aan te merken. ‘Ze zijn ondoorzichtig, dus we weten niet precies hoe ze berekend worden, maar de makers richten zich vooral sterk op citaties. Dat is absoluut niet de enige manier om de kwaliteit van onderzoek te meten, citaties zijn niet alles. Daarnaast vinden wij het onderwijs en onze maatschappelijke impact net zo belangrijk, daarin schiet zo’n ranking tekort.’
Een hoop korrels zout dus, maar als zo’n ranking dan toch wordt gemaakt, sta je toch gewoon het liefst op nummer 1? Zo vanzelfsprekend is dat niet, aldus Deuze. ‘Als afdeling hebben we wel eens besproken of we dit wel moeten willen. Vieren we dat we eerste staan, of vieren we dat we goed ons werk doen? Onze keuze valt op dat laatste. We weten dat er van alles mis is met dit soort rankings, maar we zijn natuurlijk wel trots op de erkenning dat we goed bezig zijn. Maar of je nou op nummer 1 of nummer 10 staat, dat doet er niet toe.’ Araujo sluit zich daarbij aan: ‘De eerste plek is fijn, maar zeker niet alleszeggend.’