Vrouwen in de kunstwereld zijn vooral bekend als kunstenaressen. Maar hoe zit het met hun representatie achter de schermen? Wat weten we – of liever, wat weten we níet, – van al die vrouwelijke verzamelaars, kunstkopers en conservatoren die de museumgeschiedenis van Nederland hebben bepaald? Samen met drie collega’s van het Stedelijk Museum, het Rijksmuseum en het Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis (RKD) startte UvA-kunsthistorica Rachel Esner het project De andere helft.
Vrouwen in de museumgeschiedenis, wat vindt u daar boeiend aan?
‘Ik ben opgeleid in de jaren tachtig, tijdens de tweede feministische golf. Linda Nochlin, de grootste coryfee van de feministische kunstgeschiedenis in Amerika, was mijn promotor. Ik ben zelf dus al heel lang met het idee van vrouwen in de kunstgeschiedenis bezig, en dat kwam nu mooi samen met mijn andere interesse: museumgeschiedenis. Ik heb een grote liefde voor musea en ben een gepassioneerd bezoeker van allerlei tentoonstellingen, of het nu hedendaagse of middeleeuwse kunst is. Ik vind het interessant hoe kunst verzameld en gepresenteerd wordt, en hoe je dat kan doen op een manier die de liefde voor kunst overbrengt naar het publiek. Niet mensen alleen maar entertainen, maar daadwerkelijk iets goeds doen voor de ziel, het hart en het hoofd.’
Wat is er mis met ons beeld van de Nederlandse museumgeschiedenis, volgens u?
‘Tot op heden is de museumgeschiedenis in Nederland eenzijdig belicht, en wordt er vanuit gegaan dat het min of meer alleen de mannelijke directeuren van musea zijn geweest die de verzamelingen bij elkaar hebben gebracht. Maar het verhaal is meerstemmig, het waren niet altijd de directeuren en zeker niet altijd mannen die collecties bepaalden. Wij willen een meer uitgebalanceerde, waarheidsgetrouwde geschiedenis vertellen.’
Jullie onderzoek heet De andere helft, vormen vrouwen in aantallen daadwerkelijk de andere helft?
‘Of het daadwerkelijk de helft is weet ik niet, maar ik kan verklappen dat we begonnen met twintig verzamelaarsters, en een paar maanden later hebben we er al honderden gevonden. Ze zijn natuurlijk niet allemaal even belangrijk, maar het laat zien dat er een schat aan informatie is om boven water te halen. Ons grote doel is een database waar zoveel mogelijk vrouwelijke verzamelaarsters in komen, en we denken dat we er wel 750 zullen vinden. Toch een boel voor een klein land als Nederland!’
Welke vrouwen zijn bij jou blijven hangen?
‘Ikzelf heb als opdracht binnen het onderzoek om vrouwelijke medewerkers van het Rijksmuseum te onderzoeken. Daar zijn er twee die ik heel boeiend vind. Ida Peelen (1882-1965) werkte in het Rijksmuseum aan het begin van de twintigste eeuw. Zij leerde zichzelf fotografie zodat ze de museumcollecties kon fotograferen. Die foto’s zijn gebruikt in de eerste catalogi over de collecties van beeldhouwkunst en meubels. Ik vind het een heel boeiend gegeven dat een vrouw zichzelf leert fotograferen en daarmee een werkelijk belangrijke bijdrage levert aan het Rijksmuseum. Later wordt zij ook directeur van het Haags Gemeentemuseum.
Een andere vrouw is Marjorie Bottenheim (1896-1983). Zij werkte er wat later, en was hoofd van de bibliotheek en het prentenkabinet. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was zij verantwoordelijk voor het uithuizen van de collecties boeken en prenten. Vervolgens moest zij als Jodin onderduiken. Nog afgezien van het dramatische verhaal, heeft zij hele belangrijke werkzaamheden verricht. Misschien was de mannelijke directeur verantwoordelijk voor het uithuizen van de Nachtwacht, maar de collectie boeken en prenten is uniek in de wereld, dus dat is minstens zo belangrijk!
Van de verzamelaarsters is Helene Kröller-Müller (1869-1939) natuurlijk erg interessant, al is zij al bekend. Zij heeft een enorme verzameling en een heel museum. Overigens wordt zij neergezet als iets heel bijzonders, en hoewel ze dat tot op zekere hoogte natuurlijk ook is, heeft dit project als doel te laten zien dat je niet enorm bijzonder hoeft te zijn om een belangrijke bijdrage te leveren aan de formatie van collecties. De vrouwen die wij onderzoeken deden niet altijd even spectaculair werk, maar wel werk wat werkelijk essentieel is en systematisch ondergewaardeerd wordt.’
Waarom zijn deze vrouwen onzichtbaar gebleven?
‘Vrouwen hadden vaak niet de benodigde referenties. Het was lastig om te studeren aan de universiteit, en als ze dat wel konden mochten ze, als ze eenmaal getrouwd waren, niet voor geld werken, tenzij het werkelijk financieel noodzakelijk was. Dus er is een systematisch probleem van gebrek aan opleiding, kansen en daardoor netwerken. De mensen die het het verst schoppen in de kunstwereld, leunen vaak op een groot netwerk, vanuit verenigingen of vanuit studie. Als vrouwen in een museum kwamen te werken, was dat onder de noemer van secretaresse of bibliothecaresse, vaak als vrijwilliger, terwijl ze eigenlijk het werk deden van conservatoren.
Bij de verzamelaarsters speelt hetzelfde. Vanwege het feit dat vrouwen handelingsonbekwaam werden geacht tot 1956, konden zij geen contracten ondertekenen en niet over hun eigen geld beschikken. Kunst moesten ze kopen onder de naam van hun man, en zo ontstond het idee dat de verzamelingen van mannen waren. Inmiddels weten we van een heel aantal collecties dat, hoewel de man de handtekeningen zette, het de vrouwen waren die de beslissingen namen over hoe de collectie eruit moest zien en welke werken aangekocht werden.’
Deden ze zelf moeite om erkend te worden?
‘Een van de grote problemen in dit onderzoek is het gebrek aan egodocumenten. Er zijn weinig dagboeken of andere geschriften te vinden waarin vrouwen over hun motivaties schrijven. Tegelijkertijd is correspondentie met bijvoorbeeld kunsthandelaren of musea vaak door de man ondertekend, omdat hij verantwoordelijk was voor de financiële transacties. We kunnen alleen infereren. Er zijn bijvoorbeeld wel een aantal Nederlandse verzamelaarsters die zelf ook kunstenares waren, en die niet alleen hun kunstcollectie hebben geschonken aan musea, maar ook hun eigen werk. Op die manier zochten ze misschien naar erkenning. Of verzamelaarsters die hun werken aan meerdere collecties schonken, deden dat misschien om naamsbekendheid te verwerven. Maar keiharde bewijzen vinden is lastig. We moeten echt graven in archieven en van kleine flarden een puzzel leggen. We kijken bijvoorbeeld in biografieën van bekende kunstenaars wiens werken in de verzameling van een vrouw zijn opgenomen, of er iets te vinden is over hun relatie. Mijn studenten hebben zich helemaal gestort op dit graafwerk. Op het Instagram-account @deanderehelft kun je zien hoe ze vorderen.’
De tekst loopt verder onder de afbeelding.
Kun je aan kunstcollecties zien of ze van mannen of vrouwen waren?
‘Er wordt veel gediscussieerd over of een collectie gendered kan zijn. Er zijn aanwijzingen dat vrouwen ietsjes minder vaak kozen voor grote schilderijen gingen en ietsjes vaker voor textiel of keramiek, of andere objecten die een soort nutfunctie hebben voor het huis of ter decoratie. Maar tegelijkertijd heb je ook heel veel vrouwen, vooral in de moderne periode, zoals Helene Kröller-Müller, die juist voor de meest avant-garde en progressieve kunst gingen. Dus ik zou die typering van “vrouwen verzamelen meer voor het huis en mannen meer voor het publiek” in twijfel willen trekken.’
In dit onderzoek dagen jullie het klassieke beeld van de welgestelde man in de kunstwereld uit door er vrouwen tegenover te zetten. Hoe zit dat met het elitaire karakter van de kunstwereld?
‘De vrouwen die wij hebben gevonden zijn stuk voor stuk welgesteld. Niet altijd adellijk, maar altijd rijk. Die welgesteldheid nemen we niet onkritisch over. We willen bijvoorbeeld kijken naar waar dat geld vandaan komt. Je krijgt dan waarschijnlijk verbindingen met het kolonialisme in Nederland. De hoofdconservator van het Kröller-Müller Museum onderzoekt nu de herkomst van het geld van Herr Kröller. Hij was een grote havenbaron in Rotterdam, dus het is een belangrijke vraag waar het geld voor die enorme kunstverzameling eigenlijk vandaan komt. Zo zie je dat intersectionaliteit ook een belangrijke rol speelt in ons project.’
Wat hopen jullie te bereiken?
‘We willen publiceren, via Instagram en via de website van het RKD, congressen en symposia organiseren, boeken schrijven, internetplatforms opzetten… We willen vooral dat dit soort onderzoek niet na die vier jaar weer verdwijnt. Het moet beklijven dat vrouwen altijd thuishoren in de museumgeschiedenis van Nederland. Het probleem van feministische golven is dat je even een krachtige hoos hebt die dan weer verdwijnt. Wij willen een duurzame kentering in de museumgeschiedenis bewerkstelligen. Vooral ook omdat ik wil dat mensen denken: kijk hier is een interessante museumconservator of directrice, dat kan ik ook.’